Versterk natuur-, milieu- en bosbeheer
Realiseer meer natuur- en bosgebied
We hebben momenteel veel te weinig beschermde natuur. De ruimte die beschikbaar is voor natuur en bos moet aanzienlijk toenemen. Politici onderschatten sterk het minimaal noodzakelijke areaal voor natuur dat nodig is als klimaatbuffer (bv. waterberging) en als leefgebied voor het duurzaam behoud en herstel van fauna en flora.
De huidige beleidsinspanningen voor natuurgebied staan niet in verhouding tot de noden. De ambitie moet veel hoger om weerwerk te bieden tegen de snelle achteruitgang van biodiversiteit en natuurlijke leefgebieden, zowel wereldwijd als in ons land. Voor ons land moet gestreefd worden naar 25% ruimte voor beschermde natuur. Voor grotere landen met een lager gemiddelde bevolkingsdichtheid ligt dat streefpercentage trouwens nog hoger (tot 50%).
Naast het globale verhoogde streefpercentage is er gepast beleid nodig om voldoende grote individuele natuurgebieden te laten ontstaan. Ruimte is essentieel voor natuurlijke processen. Grote gebieden hebben verhoudingsgewijs minder randzones waar de invloed van buitenaf negatief doorwerkt.
De dramatische achteruitgang van de biodiversiteit wordt onvoldoende onderkend en vergt een ingrijpende aanpak. De bezorgdheid van de VN en de Europese Commissie moet krachtiger beantwoord worden dan in ons recent natuurbeleid het geval was. Natuurgebieden – met bijzondere aandacht voor bossen maar zeker ook wetlands zoals moeras- en veengebieden – gelden als significante klimaatbuffers (stockage CO2, waterberging). Duingebieden spelen bijvoorbeeld een belangrijke rol voor kustbescherming.
Naast vormen van spontane natuur (rewilding) mag het belang van traditioneel natuurbeheer niet onderschat worden om verder biodiversiteitsverlies te vermijden en opnieuw gunstige omstandigheden te creëren voor andere levensvormen. Er is in België vooral grote nood aan meer en beter beschermde natuur. Momenteel beslaat het Vlaams Ecologisch Netwerk amper 6,8% van het grondgebied van dit gewest; de fractie reservaat bedraagt momenteel zelfs minder dan 3%. De afgebakende oppervlakte Europees belangrijke natuur onder zogenaamd Natura2000-statuut omvat wel 12,3%, maar bij de laatste evaluatie door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (in samenwerking met de universiteiten) bleek 75% van de habitattypen die door de betrokken Europese Habitatrichtlijn beschermd moeten worden, zich in een ongunstige staat van instandhouding te bevinden.
We hebben niet alleen weinig natuur, zij bevindt zich bovendien te vaak in een gedegradeerde toestand. Dat komt door de sterke versnippering van de huidige, kleine natuurgebieden en de sterke impact van wat buiten natuurgebied ligt op de lokale milieuomstandigheden (bv. atmosferische afzetting van stikstof, droogpompen van bodems).
Voor het Vlaams Geweest betekent een streefnorm van 25% natuur een oppervlakte van 338.000 ha. Dit kan alleen door significante inkrimping van het huidige ruimtebeslag door landbouw, woonuitbreidingsgebied, enz. Dringend betere perspectieven scheppen voor natuur zal alleen kunnen door efficiënter met onze beschikbare ruimte om te springen. Daarenboven zijn ook gunstige maatregelen voor natuur nodig buiten beschermd natuur- en bosgebied, om het gehele ecologische netwerk functioneel te houden in tijden van klimaatverandering.
Voer onmiddellijk een netto ontbossingsstop in en maak werk van efficiënte boscompensatie.
We zijn een bosarme regio en de recente beleidspogingen om meer bos te behouden en het bosareaal uit te breiden, zijn ruimschoots onvoldoende gebleken. Bovendien is het aandeel structuurrijk, natuurlijk bos met een beschermd statuut nu veel te beperkt. Het duurzaam beheer en gebruik van bossen is ook van belang binnen een context van duurzaam grondstoffengebruik, o.a. voor industriële toepassingen en zeker ook in de bouwsector.
Bossen spelen een belangrijke rol bij het fixeren van CO2 en worden daarom erkend als een belangrijk wapen voor de urgente reductie van broeikasgassen, naast reducties van emissies en het inzetten van technologie om CO2 te capteren. Daarnaast groeide de jongste jaren ook de maatschappelijke behoefte tot meer speel- en stadsbossen nabij bebouwde kernen. Om de verschillende en complementaire ecosysteemdiensten die bossen vervullen ook kansen te bieden, dienen we zowel op wereldschaal als in eigen land veel meer beleidsactie te ondernemen voor het behoud en de uitbreiding van duurzaam beheerd bos. Naast aandacht voor bossen, onderstrepen we ook het belang van verspreide, individuele grote bomen en houtkanten buiten bosverband, bijvoorbeeld in de stad of in het buitengebied buiten natuur- en bosgebied.
Als bosarme, verstedelijkte regio hebben we een grote behoefte aan meer en beter bos. Bos stockeert CO2, biedt leefgebied voor fauna en flora, biedt kansen tot natuurcontact en zachte recreatie, en biedt duurzame grondstoffen voor de industrie (bv. vervanging van petrochemie door bioraffinage van hout). Een verstrenging van de ontbossingswetgeving als deel van de betonstopdoelstelling en een strenger handhavingsbeleid zijn dus dringend nodig.
Verantwoorde ontbossing (bv. bij realisatie van bepaalde natuurbehoudsdoelen) moet mee in de bosbalans opgenomen worden en gecompenseerd worden. Wat compensatie betreft, dienen beleidsmakers zich beter te realiseren dat bossen niet geplant worden; bomen worden geplant. Bos verdwijnt bij kap onmiddellijk, maar de ontwikkeling van nieuw, functioneel bos is niet klaar wanneer nieuwe, jonge bomen geplant worden. Er is dus een belangrijk, langdurig naijlingseffect bij het verdwijnen van volwaardig bos. Het verder aanscherpen van de huidige boscompensatieregels dient daarom overwogen te worden binnen de context van een efficiënter bos- en boscompensatiebeleid. Het afbakenen van wettelijke bosuitbreidingszones is een belangrijke stap, alsook het vrijmaken van de nodige fondsen ter realisatie van bosuitbreiding via aankoop en publiek-privaat partnerschap.
Onze bossen en hun beheer dienen zich echter ook verder aan te passen aan klimaatverandering en bijhorende grootschalige risico’s zoals storm, bosbrand of aantasting door invasieve insecten. Daarom is er nood aan een klimaatveranderings-weerbaarheidscheck met aanbevelingen van maatregelen voor minder monocultuur en meer soortendiversiteit omdat het, in tijden van klimaatverandering, tot meer veerkracht of herstellingsvermogen van bosgebieden leidt.
Wie het stedelijk gebied in Groot-Brittannië vergelijkt met het onze, merkt meteen hoe opvallend weinig grote, oude bomen bij ons kansen krijgen buiten bossen, bijvoorbeeld in de stad. Naast actieve programma’s voor meer bos en bomen, heeft de overheid (gewest, provincie, steden en gemeenten) samen met andere partners ook een grotere rol te spelen in het scheppen van meer draagvlak voor bos en bomen.
Een actiever beleid van bosbehoud en -herstel is dus belangrijk binnen de eigen landsgrenzen in ieder gewest, maar we bevelen ook aan dat België een actievere rol speelt in de strijd tegen ontbossing en voor bebossing op wereldvlak. Dit zowel door zijn politieke rol, maar ook door actieve participatie aan bebossingsprojecten. Zo dient België meer in te zetten op een internationale politiek van ‘zero ontbossing’. Dat kan bijvoorbeeld door financiële ondersteuning van het REDD+ mechanisme, klimaatgelden actief te investeren in bosprojecten, gelden voor ontwikkelingssamenwerking te koppelen aan zero-ontbossings-garanties, een vertienvoudiging van het Vlaams Fonds Tropisch Bos, en andere maatregelen.
Maak veel meer werk van functionele verbindingen tussen natuur- en bosgebieden
Natuur- en bosgebieden liggen momenteel erg versnipperd in het landschap. Ook wanneer we onze inspanningen voor meer natuur opdrijven, is er een actief beleid en meer actie nodig voor natuurelementen buiten natuur- en bosgebieden. Door het behouden en gericht aanleggen van verbindende groene en blauwe elementen in het landschap tussen natuur- en bosgebieden kunnen fauna en flora makkelijker migreren tussen leefgebieden. Blauwe elementen verwijzen naar waterrijke systemen zoals beken, rivieren en poelen. Groene elementen verwijzen naar het geheel van groene gebieden, stroken, punten en lijnen (bv. soortenrijke bermen, groene stroken langs beken en rivieren, houtkanten, kleine bosjes en geïsoleerde grote bomen). Voor vele dieren en planten vormt het geheel van deze elementen de ecologische infrastructuur die ze gebruiken om door ons landschap te migreren.
In de Biodiversiteitstrategie van de Europese Commissie (2010-2020) wordt een belangrijke klemtoon gelegd op het behoud en herstel van ecologische infrastructuur binnen en tussen de lidstaten. Naast het opwaarderen van natuurlijke elementen in het landschap zal in ons land met een erg dicht wegennet ook meer ingezet moeten worden op constructies, zoals ecoducten, die fysieke verbindingen tussen natuurgebieden over wegen faciliteren. Een dergelijke aanpak dient op een strategische, maar kritische manier aangepakt worden. In dit verband groeiden recent innovatieve ideeën over de opstart van een fonds met een taxshelter financieringsmechanisme.
Er kan ook geleerd worden van de systematische, planmatige aanpak uit Nederland (Omgevingsvisie van 2014). Alle zogenaamde faunaknelpunten werden geïdentificeerd en opgelijst om aangepakt te worden. Faunaknelpunten zijn locaties waar maatregelen nodig zijn voor het opheffen van infrastructurele barrières voor dieren, het beperken van faunaslachtoffers en het versterken van de samenhang van natuurgebieden.
België, en Vlaanderen in het bijzonder, kent een hoge mate van nachtelijk kunstlicht door verlichting van straten, parkings, gebouwen, parken en tuinen. Recent studiewerk toont dat de negatieve impact van veel kunstlicht voor fauna en flora aanzienlijk is. Naast de bekommernis voor meer duisternis – zeker nabij natuur- en bosgebied – wordt er ook gepleit om ‘zwarte corridors’ in het landschap te ontwikkelen. Het gaat om stroken in het landschap tussen natuur- en bosgebied waarbij een actief verduisteringsbeleid wordt gevoerd om betere functionele verbindingen te realiseren voor nachtactieve organismen die hinder ondervinden van veel kunstlicht. De totale nachtelijke oplichting van ons land meer en vaker beperken vormt een algemene aanbeveling.
Natuurgebieden waartussen fauna en flora makkelijker kunnen migreren zijn robuuster en vormen grotere, veerkrachtigere gehelen. Daarom moeten we in onze versnipperde landschappen met slechte ruimtelijke ordening en een dicht wegennet, investeren in een veel betere en efficiëntere ecologische infrastructuur tussen natuur- en bosgebied. Het is belangrijk om deze verbindingszones af te bakenen en er vervolgens planmatig werk van te maken met de verschillende bestuursniveaus (gewest, provincie, steden en gemeenten). Een dergelijke aanpak voor het realiseren van een functioneel geheel van natuurverbindingen werd voor het Vlaams Gewest eerder al voorzien (Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen), maar de realisatie heeft tot nog toe in belangrijke mate gefaald. Wel zijn er al vistrappen en enkele ecoducten aangelegd. Het is nuttig om kritisch te analyseren waarom andere maatregelen tot meer natuurverbinding niet tot de gepaste implementatie zijn gekomen, om de vastgestelde valkuilen in de toekomst te vermijden, of er op te anticiperen met gepaste maatregelen.
Klimaatverandering leidt tot verschuivingen van de verspreidingsgebieden van soorten richting noordpool. Dat vergt verplaatsingen van dieren en planten als reactie op verschuivende klimaatzones. Dan vormen voldoende verbonden natuur- en bosgebieden een belangrijke voorwaarde om klimaatmigratie mogelijk te maken (zie ook de betreffende aanbeveling rond meer ruimte voor natuur). Dat toont het belang van dit beleid in België voor de andere Europese landen ten noorden van ons land. Los van klimaatmigratie is mobiliteit van dieren en planten tussen natuurgebieden essentieel voor het duurzaam behoud ervan. Om een verhoogd niveau van natuurverbindingen (landschapsconnectiviteit) te realiseren, is samenwerking en afstemming tussen de diverse bestuurlijke niveaus nodig. We pleiten ook voor het invoeren van een algemeen principe waarbij telkens bij reguliere of uitzonderlijke wegenwerken en andere infrastructuurwerken nagegaan wordt hoe meerwaarden gecreëerd kunnen worden voor natuur en natuurverbindingen. Dit moet meer zijn dan schade aan natuur beperken. In Groot-Brittannië werd bijvoorbeeld enkele jaren geleden bij de aanleg van een nieuw spoorwegtraject op de taluds een vegetatie van hoge biologische waarde gerealiseerd die kansen bood aan uitbreiding van diverse zeldzame dieren en planten. Een geïntegreerde, innovatieve manier van aanpak is erg aangewezen, maar vergt kennis en vorming van alle betrokkenen.
Creëer in stedelijk en industrieel gebied meer biodivers groen dat ook bewoners en gebruikers ten goede komt
Voorzie in gebieden waar mensen wonen en werken meer kansen voor biodivers groen, dat grotendeels publiek toegankelijk is, maar dat ook een ontoegankelijk deel stadsnatuur bevat waar rewilding kan toegepast worden. Door natuurvriendelijk beheer en een slimme inrichting van parken, plantsoenen, tuinen en bufferzones rond bedrijven kan veel winst geboekt worden om de leefomgeving waar we de meeste uren doorbrengen leefbaarder, aangenamer èn meer biodivers te maken. Het zal kansen bieden voor fauna en flora.
Voor nieuwbouw wordt de bijhorende groenvoorziening nog te vaak stiefmoederlijk behandeld. Stadsnatuur en biodiverse parken zijn typische voorbeelden van win-win situaties waarbij de belevingswaarde voor bewoners, passanten of werknemers aanzienlijk verhoogt en de onderhoudskosten voor de overheid steeds veel lager zijn dan klassiek tuin- of plantsoenbeheer. Er leeft en beweegt de jongste jaren veel rond natuur en gezondheid, natuur op speelplaatsen of rond verzorgingsinstellingen, natuur op bedrijventerreinen, enzovoort. Het wekt veel belangstelling op bij een breed gamma aan maatschappelijke spelers (bv. mutualiteiten, gezondheidsinstellingen, scholen, natuurverenigingen, architecten, enzovoort.) Tot nog toe blijft de schaal van dergelijke toepassingen nog vaak beperkt. Het opschalen van deze toepassingen is aangewezen. De overheid dient met diverse middenveldorganisaties en private partners versneld werk te maken van een stelselmatige uitbreiding van de functionele vergroening van steden en industrieterreinen.
Recent werkte de Vlaamse overheid met partners een Green Deal uit rond bedrijven en biodiversiteit voor een totaaloppervlakte van 1900 ha. Het is een voorbeeld van een waardevol initiatief, maar de ambitie van het ruimtelijk beslag van dergelijke initiatieven dient veel hoger te zijn.
Particuliere tuinen, publieke parken en andere domeinen met een groen karakter, alsook plantsoenen en bufferzones op industrie- en ambachtelijke terreinen bieden gezamenlijk een belangrijke groene oppervlakte. We hebben hier vaak andere benaderingen voor natuur nodig dan in natuurreservaten (bv. het concept van “tijdelijke natuur”), maar toch bieden ze met een natuurvriendelijk beheer en een gepaste inrichting veel kansen voor fauna en flora enerzijds en voor menselijk natuurcontact anderzijds. Groene gebieden en waterrijke zones in een stedelijke omgeving milderen sterk het hitte-eiland-effect, dat de leefbaarheid van het stedelijk gebied bij warmtepieken onder druk zet. Onze steden en industriezones hebben nood aan een gepaste groene en blauwe dooradering.
Recent (internationaal) studiewerk toont dat natuur dichtbij de woon- en werkplaats een betekenisvolle bijdrage levert voor de fysieke en psychische gezondheid van mensen. In een land met hoge cijfers inzake stress en burn-out, zijn dit effecten die nadere aandacht vergen. Pilootprojecten die meer biodivers en avontuurlijk groen op speelplaatsen van scholen realiseren, suggereren gunstige effecten voor het welbevinden, de gezondheid en leerresultaten van leerlingen. Op al deze vlakken kan ons land en zijn regio’s uitgroeien tot een ondernemend laboratorium om dergelijke nieuwe inzichten in woon-, werk- en leefkwaliteit verder te ontwikkelen en breed toe te passen.
Bij een boost aan vergroeningsmaatregelen met bijzondere aandacht voor gepast streekeigen groen, dient ook met de betrokken sector van tuincentra en groenondernemers werk gemaakt te worden van de beschikbaarheid van dergelijke inheemse planten en bomen. We moeten vermijden dat uitheemse soorten die in het verleden al problemen opleverden als invasieve pestsoorten, verder verspreid worden via het commerciële circuit. De economische en ecologische kost van invasieve soorten die ongebreideld groeien wanneer ze buiten hun natuurlijk areaal terechtkomen, neemt nu al een grote omvang aan. Dit neveneffect van globalisering dient in lijn met het beleid van de Europese Biodiversiteitstrategie meer preventieve aandacht te krijgen.
Dit proces kan bovendien nog verder versterkt worden door een campagne te lanceren rond het gedeeltelijk verwilderen en meer biodivers maken van private tuinen. In Sint-Truiden vraagt men bijvoorbeeld aan de burgers met een tuin om minstens een kwart van die tuin verwilderd te laten om op die manier genoeg bijen in de streek te hebben voor het bestuiven van de fruitbomen. Ook hier zien we dat de transitie tegelijk aangenamer én economisch voordeliger is.
Doe aan water- en kustbeheer.
Naast groene elementen, hebben ook blauwe elementen groot belang. Blauwe elementen verwijzen naar water onder de vorm van rivieren, beken, kanalen, poelen en vijvers, maar ook naar een verbeterde opbouw van de ondergrond van de publieke buitenruimte in stedelijk gebied om regenwater lokaal op te vangen. Dit kan door het natuurlijk systeem van een watervoerende bodemlaag (zgn. ‘aquifer’) te imiteren en een ondergronds waterreservoir te realiseren. Het water kan opgeslagen worden in de interstitiële ruimte tussen een laag van grotere keien. De publieke buitenruimte, bestaande uit stoepen, parken en pleinen, wordt op die manier ook ingezet om lokaal water te bergen en een netwerk aan microklimaten door waterverdamping te creëren.
Zo een artificiële aquifer ontlast de bestaande rioleringen en laat een betere verwerking van het zwart water toe omdat het niet gemengd is met regenwater; bevordert een trage indringing van het regenwater zodat de waterspiegel constant opgeladen wordt; zorgt ervoor dat de vegetatie het reservoir kan gebruiken voor haar behoefte aan water, waardoor de vegetatie onafhankelijk van een door de mens bestuurd bewateringssysteem wordt. Aangezien de vegetatie dat regenwater opnieuw verdampt in de buitenlucht via het principe van evapotranspiratie, zorgt het hele systeem ook voor afkoeling van de buitenlucht.
In het kader van de klimaattransitie zullen we geconfronteerd worden met afwisselend meer regen en meer droogteperiodes. Er moet dus veel meer ruimte gemaakt worden voor het bufferen en voor de opslag van overtollig water. Door verharding te vervangen door waterdoorlatende oppervlakken of – nog beter – door groen, kan het aanvullen van de grondwatertafel verbeterd worden. Ruimte maken voor water is tegelijk een kans voor natuurcreatie en het maken van wetlands.
Specifiek voor de kust en de polders zal men moeten rekening houden met verzilting. Naast het herstel en uitbreiding van duingebied en van slikken en schorren moet ook gedacht worden aan kustverdediging in het kader van de stijgende zeespiegel.