Zet ook in op lokale beleidsplannen, dicht bij de mensen en dicht bij de lokale ecosystemische schaal
Lokale/Stadsgewestelijke ecosystemen
Een geïntegreerd beleid, waarin overheid, middenveld en bevolking in een transversaal project worden opgenomen, steunt het beste op een schaal van nabijheid. Die lokale schaal mag niet te klein zijn om enige systemische impact te hebben, ze mag niet te groot zijn om de voordelen van nabijheid en gedeelde ruimte te behouden.
“Het lokale” moet opnieuw gedefinieerd worden, niet als een plaats of als een administratieve afbakening van een lokaal bestuur, maar als een relatief zelfstandige entiteit van nabijheid verbonden met een ruimer systeem. We kunnen het ook hebben over een “glokale” eenheid, een term die het verband tussen de globale uitdagingen en de lokale vormgeving ervan duidelijk maakt. Het gaat veelal om steden met hun ommeland. Die gebieden zijn veelal groter dan de bestuurlijke eenheid. We moeten dus op zoek naar de lokale metropool, naar de stadsgewestelijke ruimte, waarbinnen aan een transitiebeleid kan worden gewerkt.
Dezelfde elementen zitten in de zich snel ontwikkelende ecosystemische stadsplanning[1]. Het gaat erom de drie aparte sferen – het milieu, het sociale en de economie, met uiterst beperkte overlap in het nationale project – om te denken tot een nieuw en geïntegreerd ontwikkelingsmodel. Dat ontwikkelingsmodel baseert zich op het functionele stedelijke gebied, in Wallonië noemt men het “bassin de vie”. Om daar vat op te krijgen combineert men een analyse van de groene en blauwe (= water) systemen in het gebied met inzicht in de transportnetten die mobiliteit en bereikbaarheid bepalen. Het eerste geeft een beeld van de natuurlijke draagkracht en levert ook meteen een meer geïntegreerd beeld van de verhouding stad-platteland. De stad is niet alleen de bebouwde ruimte. Het gaat ook om de open ruimte, het landschap en de natuur. Het tweede geeft een beeld van de concentratie van menselijke activiteit, want die hangt sterk samen met de bereikbaarheid van plekken in de stad. Beide sporen – natuurlijke morfologie en mobiliteitsstructuur - geven een inzicht in hoe de verdichte samenleving ruimtelijk in elkaar zit.
Een grondige analyse van het ecosysteem levert ook een basis voor de zogenaamde ecosystemische diensten die een stedelijke omgeving moet gebruiken. Het gaat dan om waterhuishouding, klimaatplan, biodiversiteit, energie, enz. Het gaat ook om de bevoorrading: voedsel, grondstoffen, materialen, … En het gaat ten slotte om een aantal sociale, culturele en sportieve diensten zoals de recreatieve infrastructuur, actieve mobiliteit, woonomgeving, landschappen, enz. Zo’n benadering levert niet alleen een beeld op van wat een lokaal beleid kan omvatten, ze herstelt ook de verhouding tot de natuur, het landschap en de grondstoffen.
Het is een zeer werkbare manier om het “plaatselijke” te omschrijven en het te plaatsen in een netwerk met andere plaatsen, binnen het land maar ook binnen het continent en de wereld. Dat levert al een totaal andere mentale kaart op dan de nationalistische ruimtelijke ordening of de gemeentelijke administratie. Aan een dergelijke macro-ecologische stadsanalyse kan een sociale geografie worden toegevoegd. Die kijkt naar de ruimtelijke orde van de bevolking, haar samenstelling, haar activiteit of woonprofiel. Elke stad heeft een sociaal-ruimtelijke orde waarbinnen sociale groepen apart leven. Ook worden centra voor activiteit en diensten direct zichtbaar en kan men daaromheen werken aan meer residentiële ecowijken. De ingrediënten en inzichten zijn dus voorradig om de stedelijkheid een zekere afbakening te geven.
Nu kan men binnen dat ruimtelijk kader het stedelijk metabolisme, de dynamieken en de uitwisselingen, in kaart brengen. Dat levert dan weer zicht op de nodige en mogelijke transities. In algemene zin kan men zeggen dat die gericht moeten worden op het ombuigen van de dominante lineaire verbanden met een zeer uitgebreide wereldmarkt naar meer circulaire processen en verkorting van de productie- en distributieketens gericht op een meer intensieve deeleconomie. Daartoe moet men kijken naar de lokale ecosysteemdiensten, naar wat lokaal kan of moet worden aangeleverd, regulatiediensten om klimaat en warmte-eilanden in de stad te beheren, om waterbeheer te organiseren, om de luchtkwaliteit te verbeteren, ecosystemen om de bevoorrading te organiseren zoals energie of biomassa.
Voedsel wordt in dit alles een zeer verbindend thema. Verschillende belangen komen hier samen. De interesse voor voedselkwaliteit groeit omwille van de zichtbare tekorten en risico’s van de industriële voedselproductie, maar ook omwille van de focus op diversiteit, smaken en stijlen. Dat leidt tot tientallen initiatieven in stadslandbouw van stadstuintjes, groenten in bloembakken en perkjes, tot bio-manden, markten met lokale producten, productiecoöperaties, nieuwe technologieën zoals hydrocultuur en dak-boerderijen. Ook de bevoorrading en vooral de distributie is een groeiend probleem.
Op dezelfde wijze leidt het denken over een duurzaam stedelijk metabolisme tot een geheel andere aanpak van woonbeleid, mobiliteit, maakindustrie, gezondheid, logistiek, en zoveel meer. En dat leidt natuurlijk tot een substantieel ander perspectief op cultuur, kunst en wetenschap en dus op de werking van centra, theaters, scholen en universiteiten. In een kennismaatschappij kan de productie en het gebruik van verbeelding en kennis niet langer alleen uitbesteed worden aan professionele corporaties met interne regels, zoals universiteiten of onderzoeksinstellingen. Die “valoriseren” immers hun maatschappelijke werking via het op de markt brengen van hun producten. In een duurzame en sociale ecopolis staat de verbeelding, en dus de kennis en de creativiteit, centraal in een democratisch stadsproject.
Lokaliteit moet worden gedefinieerd vanuit een empirisch te onderzoeken leefgebied, een bekken waarin natuurlijke en maatschappelijke structuren nabijheid ordenen. Democratie en beleid moeten tot op dat basisniveau worden uitgediept zodat zo’n stadsgewest een eerste schaal kan leveren in een meerschalige wereld. Staat, markt en middenveld zullen in zo’n project in een vernieuwde regelgeving terechtkomen.
Een lokale eco-politiek die effectief wil ingaan op de planetaire uitdagingen draagt een programma met drie assen: een duurzaam sociaal ecosysteem ontwerpen, samenlevingsopbouw op basis van herverdeling en lokale commons, samenleven in diversiteit en respect. Zo’n programma vergt ook een vernieuwde democratie met een veel groter aandeel voor participatieve, collaboratieve besluitvorming.
[1] Timon McPhearson, Steward T. A. Pickett, Nancy B. Grimm, Jari Niemela, Marina Albertio, Thomas Elmqvist, Christiane Weber, Dagmar Haase, Jurgen Breuste, Salman Qureshi (2016): Advancing Urban Ecology towards a Science of Cities, BioScience 66: 198–212.; Barton, H (2016 ) : Cities of well-being: a radical guide to planning, London, Taylor & Francis; Gehl, J. (2010): Cities for people, Washington: Island Press